Rob de Nijs: ode aan het Nederlands

Ik moet beginnen met een citaat dat er misschien geen is. Maar het zit wel in mijn hoofd. Ik heb het begin jaren zeventig gehoord op de jukebox van het piepkleine café Den Appel, op de Gentse Kalandenberg. Ik denk dat het een liedje was van Micha Marah. Maar ik vind er helaas niets van terug; het internet weet blijkbaar niet alles.

Hier komt het: Shakespeare, Schiller, Goethe, Hadden zoveel leute. De rest weet ik niet meer. Wat ik wel nog weet is dat mijn gezelschap van toen – germanisten in de dop – luid begonnen te lachen.

Dat gezelschap had rond dezelfde tijd geleerd dat een Nederlands liedje ook iets anders kon zijn dan Een café zonder bier of ‘k Zie zoe gere mijn duivekot. In kraakhelder Nederlands kwam Rob de Nijs eerst met Malle Babbe en iets later met Jan Klaassen de Trompetter. Wat een wereld van verschil!

‘Malle Babbe’ – tekst en muziek van Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot – paste helemaal in de geest van de tijd die mijn tijd was: het waren de jaren van het wilde leven, met blondschuimend bier, en vooral van een lekker stuk, malle meid, lekker dier van plezier. In contrast overigens met de heren van fatsoen, die ’s zondags in de kerk … als een houten plank … bang voor de duivel en bang voor hun wijf waren. En of we dat – o spook van ’68 – herkenden! Op momenten van overdreven ernst vonden we dat soort dingen zelfs een deel van het breedmaatschappelijk debat.   

Zelfs in de cursus Nederlandse literatuur dook Malle Babbe op. Een echte, gedrukte cursus was er niet - we moesten gewoon opschrijven wat er werd gezegd, maar dat had het voordeel dat het ineens over van alles kon gaan, en dus ook over Malle Babbe. De prof merkte namelijk op dat Malle Babbe een historisch zeventiende-eeuws personage was: ze heette Barbara Claes, weet ik nog. (Dat soort details kwam op het mondeling examen altijd goed van pas). Malle Babbe bleek bovendien ook op een schilderij te staan van Frans Hals; te zien in Berlijn, ook dat herinner ik me nog. In de bibliotheek moesten we dan maar opzoeken hoe de  juffrouw Claes van Hals eruitzag. Wat we dan ook bijna allemaal deden.

Het was het allerleukste aan studeren: zien dat in de wereld alle stukjes wild verspreid liggen, en toch hangen ze aan elkaar. En dat dus allemaal dankzij Rob de Nijs.

Die haalde niet veel later nog een keer het auditorium. Met ‘Jan Klaassen de Trompetter’ (ook van Nijgh en De Groot). Over hoe belangrijk een Trompetter was. Om met zijn geschal de vijand te imponeren, en tegelijk doorheen het krijgslawaai met klaroenstoten de eigen troepen aan te sturen. Van het Leger van de Prins dus. Frederik-Hendrik was dat, de jongste zoon van Willem van Oranje.

De Oranjes volgden een eigen, nieuwe krijgsmethode. In plaats van te vechten in het open (slag)veld probeerden ze steden te veroveren. De eerste in de rij was Den Briel (van Den Helder tot den Briel ♫) op 1 april 1572. Een tactiek waarop de Spaanse hertog van Alva zich compleet verkeek. Op 1 april, zei de professor – dit was overduidelijk een examenvraag – verloor Alva zijnen Bril. Hij, Alva, zag het niet, en verloor Den Briel op de Watergeuzen. En ook in Den Briel zelf begrepen ze niet dat door een toevallige vermindering van Spaanse soldaten hét moment was aangebroken om de vijand te verdrijven. De burgemeester heette Koekebakker en veranderde in een Hollandse uitdrukking: ‘Wat een koekebakker!’ Ik weet dat nog. En dat dus allemaal dankzij Rob de Nijs.

Ook die hit was een kenmerkend product van mijn tijd. Hij had geen geld en hij was geen held en hij hield niet van het krijgsgeweld, wij toen ook niet.

Ja natuurlijk, soms bracht Rob de Nijs ook kitsch. Zet een kaars voor jouw raam vannacht heeft niets te melden. Of zoveel als Een beetje verliefd (In een discotheek zat ik van de week ♫). Maar schijn bedriegt soms. In de vrolijke meezinger Dag zuster Ursula is het weer helemaal prijs. Diploma’s hangen aan de muur, Mijn bedje is gespreid. Mijn vrijheid heb ik nu niet meer, alleen maar vrije tijd. Het gaat niet goed en het gaat niet slecht, het gaat er tussenin. Maar ik wil niet om het leven heen, ik wil er midden in. Hoe mooi kan simpel Nederlands zijn!

Zuster Ursula is overigens de zus van mijnheer Prikkebeen. En mijnheer Prikkebeen is de hoofdfiguur uit het eerste Nederlandse stripverhaal uit 1845. En Ursula vertrekt finaal naar Amerika (Ik zie het hier niet zitten ). Over Prikkebeen heeft ook Boudewijn de Groot gezongen, samen met Elly Nieman (Ik draag op mijn borsten een sleutel van goud ♫, - een zinnetje dat we in de Germaanse allemaal kenden). En Gerrit Komrij heeft Prikkebeen bewerkt en heruitgegeven. Alweer de stukjes, én het groter geheel.

Nederlandse liedjes maken is trouwens aartsmoeilijk: anders dan in het Engels kan iedereen immers onmiddellijk horen hoe matig of zelfs slecht de teksten zijn. Maar dus ook hoe goed ze zijn. Bij Rob de Nijs bijvoorbeeld. Die er ons maar liefst zestig jaar lang mee heeft verblijd. Hij was een monument, en hij verdient er ook een. Voor hem, voor Nijgh en De Groot, voor ons Nederlands.    

Doorbraak, 25 maart 2025


Eerder

Typisch liberaal

Midden volgende maand houdt de Open VLD haar zogeheten Ideeënfestival. Al zal dat festival na het ontslag van Eva De Bleeker, maar om één idee draaien: wie wordt partijvoorzitter? En wie staat aan ...

Lees het hele artikel

De gesel der weldenkenden

Midden in de coronacrisis was hij de enige politicus van formaat die het aandurfde te zeggen dat Grootviroloog Van Ranst te veel rollen tegelijk speelde: expert, beslisser, commentator, criticaster...

Lees het hele artikel

Dalila Hermans is een verdienmodel

Astrid Elbers heeft op Doorbraak de nagel op de kop geslagen: Dalilla Hermans heeft er geen idee van wat het is om gediscrimineerd te worden. En voor alle duidelijkheid: daar kan ze ook niets aan d...

Lees het hele artikel

Het autisme van de politiek

In de toen uitgestrekte bossen van Zuid-Frankrijk is op het einde van de 18de eeuw een jongen gevonden die totaal verwilderd was. Het kind, naar schatting een jaar of twaalf oud, sprak niet, was na...

Lees het hele artikel